Er zijn van die motieven in de Bijbel, die vroeg in het eerste testament beginnen, de hele Bijbel meegaan, en tot iets indrukwekkends uitgroeien in het nieuwe testament. Dat geldt zeker voor ´brood´. Brood heeft zijn betekenis gekregen bij de uittocht van Israël uit Egypte: het ongezuurde brood, het brood dat haastig klaargemaakt werd voor de vlucht uit de slavernij. Het joodse Pesachfeest herinnert daaraan. Ook in het vervolg van de ontsnapping, in de woestijn, wordt er een betekenis aan ‘brood’ toegevoegd. Het manna dat in de woestijn neerdaalt is het ‘brood van het genoeg’. Het brood dat zich niet laat oppotten; dat brood dat iedereen zijn deel geeft en dat vanwege de geringe houdbaarheid heilzaam bemiddelt tussen de ‘haves’ en de ‘have-nots’.

Als David op de vlucht is voor koning Saul, gaat hij naar de tabernakel – de mobiele, tijdelijke tempel – die bediend wordt door een respectabel priestergeslacht. Priester Achimelech is daar aanwezig en hij bewaakt de ruimte waar de toonbroden liggen (1 Samuel 21: 2-7). Er is veel symboliek te ontdekken rond de toonbroden. Er liggen 12 toonbroden die in 2 rijen van 6 voor God zijn uitgestald. Ze staan voor de 12 stammen van Israël, en voor de eerste 6 dagen van de Schepping. Op de zesde dag werd de mens geschapen; en God zag dat het zéér goed was. De toonbroden verwijzen naar de aanwezigheid van God. Op de zevende dag, de sabbat worden er 12 nieuwe toonbroden neergelegd, terwijl de oude door de priesters worden opgegeten. Je zou kunnen zeggen dat het ongezuurde brood en het manna bij Exodus horen, en de toonbroden bij Genesis.

David en zijn mee-gevluchte metgezellen hebben honger. Daarom vraagt hij vijf van die gewijde broden. Eigenlijk mag de priester die broden niet zomaar weggeven, maar we leren hier dat de honger-nood de wet breekt. Als Jezus later door de korenvelden loopt krijgen zijn leerlingen honger en eten ze van de korenaren. De Farizeeën hebben daar commentaar op omdat het op de sabbat gebeurt. Dan herinnert Jezus hen eraan dat David hetzelfde deed met de toonbroden (Marcus 2: 23-28). Jezus legt een verband met de diepere betekenis van de toonbroden: “Niet de mens is er voor de sabbat, maar de sabbat voor de mens.”

Jezus werd geboren in Bethlehem. Dat betekent letterlijk: broodhuis. Het dorp ligt niet veraf van Bethanië: het huis van de armen. Brood voor de armen begint met de graankorrel die gezaaid wordt en op goede aarde valt. De graankorrel ‘sterft’ in de aarde, maar ontkiemt en groeit op tot een korenaar. De korenaar mag symbool staan voor een rechtvaardig mens: iemand die zijn leven voor anderen geeft. Brood maakt duidelijk hoe de verhoudingen tussen mensen liggen. Arm en rijk, gedeeld of opgepot. Brood draagt de sleutel in zich van een eerlijke humane verdeling van alle voedsel en levenskansen voor alle mensen.

God zal geen stenen voor brood geven, zegt Jezus. Hij deelt vijf broden (net als de vijf toonbroden voor David) om brood te geven aan een grote menigte van mensen. Het brood dat gebroken en gegeten wordt is het brood dat er wéét van heeft, dat wanneer je het deelt, je het vermenigvuldigt. Bij het Laatste Avondmaal deelt Jezus het brood. Hij deelt zo zichzelf uit aan zijn leerlingen en aan iedereen die bij Hem wil horen. Dit sacrament legt in brood en wijn het verband met de uittocht van Israël uit de slavernij. Een van de betekenissen van het Avondmaal is ook, dat Jezus de Schepping herijkt in zijn oorspronkelijke betekenis. In ‘brood’ komt al het goede samen wat onder en van de hemel is. Want de verdeling van brood tegen de honger, op basis van gelijkheid, is het bevrijdende fundament voor ons samenleven, dat ons door God gegeven is. En God zag dat het zéér goed was.