kind van de rekening in meervoud: rekenen op kinderen

Als Jezus een kind in het midden neerzet, – centraal stelt, zeg maar – is dat niet omdat kinderen zo schattig zijn. Ja, schattig kunnen ze inderdaad wel zijn, en dat we dat vinden is ook prima. Maar in de tijd van Jezus was een kind niet in de eerste plaats klein en vertederend, maar vooral klein en kwetsbaar. Als er geen volwassenen in de buurt waren, ouders bijvoorbeeld, om het kind te beschermen, of als er geen huishouden was waar het bij hoorde, leefde een kind in die tijd vaak op of over de rand van de samenleving. Daarom worden ‘wezen’ vaak in de Bijbel genoemd als een groep van mensen die nauwelijks voor zichzelf kunnen opkomen, en daarom extra bescherming nodig hebben. Misschien kun je je daar iets concreets bij voorstellen als je bedenkt hoe in onze tijd de zwerfkinderen in sloppenwijken van grote steden moeten overleven; bijvoorbeeld in Rio-de-Janeiro.

De tekst in Marcus over een kind is minder bekend dan de uitspraak van Jezus wanneer hij zegt: ‘laat de kinderen bij mij komen’ (Matteüs 19:14). Maar hij is niet minder tekenend voor Jezus. In Marcus 9:36-37 staat dat wie in Jezus naam één zo’n kind bij zich opneemt, Jezus zelf opneemt. Sterker nog: zo neem je Hem zelf op, door wie Jezus gezonden is. In die korte scene bij Marcus zien we dat Jezus een kind in het midden neerzet en een arm om hem heenslaat. En dat alles is een antwoord op de vraag die er onder de discipelen rondgaat, over wie er van hen de belangrijkste mocht zijn. Wat Jezus hier duidelijk maakt is dat zijn macht niet van deze wereld is. Voor mensen die midden in de wereld leven is dat misschien lastig om te begrijpen. De leerlingen van Jezus hebben er ook moeite mee om dat goed te begrijpen. De verwachtingen die er rond Jezus zijn, gaan immers allerlei kanten op: zal hij de grote bevrijding­strijder zijn, wordt hij de nieuwe koning, of is hij de ultieme wonderdokter, een machtig prediker; zal hij op den duur veel roem en status verwerven? De onderhuidse vragen van zijn leerlingen zijn dan ook heel werelds: ‘en waar passen wij dan in dat plaatje? Wie van ons kan delen in de roem, wie heeft er net een stukje meer recht op de eer?’ Maar de essentie van precies de boodschap van Jezus die hem zo bijzonder maakt, is nu juist een heel andere.

Terwijl de leerlingen met Jezus optrekken en van hem leren, komt er vlak voor de scene met het kind, nu al voor de tweede keer zo’n vreemde uit­spraak van Jezus tussendoor. Hij zegt dan: ‘de Mensenzoon wordt uitgeleverd aan de mensen. Die zullen hem doden, maar na drie dagen zal hij uit de dood opstaan’. (Marcus 9:31) Die uitspraak past zo helemaal niet bij het verwachtingspatroon van de leerlingen, dat ze het simpelweg niet kunnen vatten. Jezus heeft het helemaal niet over een mooie toekomst. Maar hij spreekt over lijden en dood. En over een opstanding uit de dood na drie dagen. En in dat kader dan wijst hij op die kwetsbare mens bij uitstek: een kind.

Het kind dat Jezus in het midden zet doet denken aan de manier waarop Jezus zelf op aarde kwam. Er was voor hem geen plaats in de herberg. Hij zal uiteindelijk de verlosser worden van de mensen; dat ligt dan nog in de geschiedenis verborgen. Maar de essentie is dat hij die de belangrijkste onder de mensen zal blijken te zijn, dat is omdat hij de dienaar is van iedereen. Jezus maakt dat waar. Hij stáát uiteindelijk voor dat kind dat daar in alle kwetsbaarheid centraal gesteld is. Hij identificeert zich met dit kind. Hij staat bij wijze van spreken voor hem in als zijn plaatsvervanger. In dit kind krijgen wij zicht op wie God is; waar Gods keuze ligt, ja zelfs waar God zelf aanwezig is. En dus wat God van ons verwacht. Dit kind is niet alleen nodig voor het aanschouwelijk onderwijs aan de leerlingen van Jezus; hij wordt de leraar van ons allemaal.

Dat zet de vraag om de rangorde onder de leerlingen in een heel ander licht. En dat geldt zeker voor ons, nu wij daar over lezen. De machtsvraag onderling ligt onder ons misschien wel veel subtieler dan zo op het eerste gehoor. Misschien wordt in onze kringen vandaag de vraag naar de menselijke grootheid gevoerd in de beste kerkelijke traditie. Misschien wil hij of zij zichzelf wel als grootste laten gelden, die het vroomst leeft of het meeste geeft of het vaakst bidt. Maar ook dat wordt door Jezus ontmaskerd. Denk maar aan Matteüs 6: 2-16 waar drie keer klinkt over schijnheilige bidders: ‘ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen’.

Het lot van kinderen is in de geschiedenis van de mensheid for better or for worse altijd bepaald door de belangen van volwassenen. Als je in de weg zit, en er is geen sterke persoon die je verdedigt – hoe dan ook –, dan kun je een trap krijgen. Denk maar aan het lot van kinderen in oorlogssituaties. En denk maar aan de positie van kinderen die al dan niet met hun ouders moesten vluchten uit hun land. Nergens zijn zij echt welkom. En als je dan gaandeweg ook je ouders bent kwijtgeraakt leef je al helemaal in een beangstigende wereld die alleen maar bedreigingen in petto heeft. In de dagen van Jezus had een weeskind het heel moeilijk. Maar je hoeft maar goed om je heen te kijken in onze wereld, en dan verbaast het je niet dat dat in feite nog is zo. Misschien leven er in onze tijd als je naar het totaal kijkt, zelfs veel meer ­kinderen als verschoppeling. Kinderen die zich tot op de bodem van hun bestaan verweesd en uitgestoten voelen. Zij kennen ongetwijfeld allemaal dat gevoel van grote eenzaam­heid; een gevoel er niet bij te mogen horen, geen bestaansrecht te hebben. Laten we het kind dat ons als voorbeeld gesteld is in het dienen, dan leren dienen door bijvoorbeeld op te komen voor kinderen in de sloppenwijken. Of voor vluchtelingenkinderen in hun nood. Laten we hopen dat we in onze tijden met deze uitzonderlijke extra coronadreiging, als kerken ook echt de kans krijgen om concreet wat voor vluchtelingenkinderen te betekenen.

ds. Anne Kooi