Vluchtelingen: struikelsteentjes 9-12

Het beeld wil maar niet wijken. Dat vreemdelingen en vluchtelingen in de Bijbel een bijzondere en beschermde positie hebben is voor sommigen nieuw en voor anderen bijna niet te verteren. We gaan de adventstijd in, en dan bereiden we ons voor op de komst van Jezus; die joodse jongen uit Nazareth die eigenlijk in Bethlehem geboren is. Het christendom is niet te begrijpen zonder het jodendom. En precies de aandacht voor de vreemdelingen hebben we, met het eerste deel van de Bijbel, van hen geërfd. Je ziet weer eens hoe de lange lijnen door de Bijbel lopen. Van Abraham, de aartsvader van drie religies (jodendom, christendom en islam), via Mozes en zijn Tora (richting­aanwijzer), komen we uit bij Paulus. Volgende keer met Kerst de laatste vier struikelsteentjes!

Struikelsteen 9

Wanneer zijn vrouw Sara sterft moet Abraham als rechteloos vreemdeling in het buitenland, vragen om een plek om haar te mogen begraven. ‘Nadat Abraham bij haar gerouwd had en haar had beweend, stond hij op, verliet de tent waarin zijn overleden vrouw lag en wendde zich tot de Hethieten. Hij zei: ‘Ik woon maar als vreemdeling bij u. Geeft u mij hier een eigen graf, dan kan ik mijn overleden vrouw uitdragen en begraven’.’ (Genesis 23: 2b-4).

Struikelsteen 10

Wanneer dan later in de Tora aan Israël opgedragen wordt om de vreemdelingen in hun midden te beschermen, is dat niet alleen vanwege de medemenselijkheid in het algemeen. De identificatie met de vreemdeling die Mozes doorgeeft betekent niet alleen dat jij beseft dat je zelf ook eens vluch­teling was (cq. had kunnen zijn), maar net zo goed dat de vreemdeling ook jou op je ‘vluchtelingen­status’ kan aanspreken. ‘Ik heb met hen mijn verbond gesloten en Kanaän aan hen beloofd, het land waarin zij als vreemdelingen hebben gewoond. Ik heb het gejammer van de Israëlieten over de slavenarbeid die hun door de Egyptenaren is opgelegd gehoord, en dat heeft mij aan die belofte herinnerd.’ (Exodus 6: 4 en 5). Het land Kanaän dat Israël gegeven wordt, is het ‘het land waarin zij als vreemdelingen hebben gewoond’.

Struikelsteen 11

Het besef van Israël van een fundamenteel zelf vreemdeling zijn heeft ook consequenties voor de eigendomsverhoudingen! ‘Land mag nooit verkocht worden, alleen verpacht, want het land behoort mij toe en jullie zijn slechts vreemdelingen die bij mij te gast zijn. In heel jullie land moet voor grond altijd het lossingsrecht blijven gelden.’ (Leviticus 25: 23, 24). Kom daar nog maar eens om in de moderne tijd!

Struikelsteen 12

Paulus beseft: veel van het geheim van Israël met zijn God zal aan ons christenen voor­bij­ gaan. Maar ons vreem­de­ling zijn op deze aarde hebben we – met een herinnering aan Abraham en Mozes – van Israël ge­leerd. ‘Zij allen zijn in geloof gestorven; wat hun beloofd was zagen ze geen werkelijkheid worden, ze hebben slechts een glimp ervan begroet, en ze zeiden van zichzelf dat zij op aarde leefden als vreemdelingen en gasten’ (Hebreeën 11:13).

Ds. Anne Kooi