Petrus was geconfronteerd met vragen… Wat is dat nou Petrus, heb je bij heidenen aan tafel gezeten? (Handelingen 11) Dat kan toch niet? Er wordt hem verweten: ‘God vraagt toch van ons om koosjer om te gaan met ons voedsel? Als je bij onbesnedenen aan tafel zit blijf je toch niet vroom?’

Petrus verdedigt zich en legt uit dat hij een visioen had gekregen. (Handelingen 10: 11 e.v.). Er daalde een laken uit de hemel, en hij zag daarop alle mogelijke lopende en kruipende en vliegende dieren. Hij werd uitgenodigd om daarvan te eten. Hij had honger, maar voelde ook een grote weerstand. Hij wist maar al te goed vanuit de spijswetten die hem heilig waren dat het niet toegestaan was die dieren te eten. Maar hij voelde zich ook uitgenodigd om toch te eten. Hij mocht die grens overgaan. Hij werd uitgedaagd. Ja, sterker nog: hij mocht eigenlijk niet achterblijven, begreep hij. Een stem uit de hemel zei: “wat God rein heeft verklaard, zul jij niet als verwerpelijk beschouwen.” Petrus moet gevoeld hebben dat het God zelf was die hem dit opdroeg. Overigens: zo vreemd in de oren zal het hem ook niet geklonken hebben. Want ook Jezus had gezegd: “Niet wat de mond ingaat maakt een mens onrein, maar wat de mond uitkomt, dat maakt een mens onrein.” (Matt 15:11). Dat had Jezus gezegd waar Petrus bij was. Hij was er enthousiast over geworden. Hij geloofde in Jezus’ boodschap.

In zijn visioen komt het niet eens tot het eten zelf. Maar Petrus begrijpt snel daarna dat dit visioen een metafoor is voor het loslaten van zijn overtuigingen en ideeën over andere mensen. Die openheid voor een andere interpretatie van wat hem overgedragen is, is ook al een inzicht dat hij van Jezus leerde. Want Jezus zegt in een discussie met farizeeën: “Uit eerbied voor je eigen traditie ontkracht je juist het woord van God.” (Matt 15: 6) Jezus verwijst dan naar de uitspraak van Jesaja 19:13: “Dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is ver van mij. Tevergeefs vereren ze mij, want ze onderwijzen hun eigen leer: voorschriften van mensen!” (Matt 15: 7-9). En zo valt alles op zijn plek. Petrus begrijpt dat de traditie waarin hij staat, de traditie zelf niet respecteert door die letterlijk te nemen. Hij zegt: “Nu pas begrijp ik goed dat God geen onderscheid maakt tussen mensen, maar dat hij zich het lot aantrekt van iedereen, uit welk volk dan ook, die ontzag voor hem heeft en rechtvaardig handelt (Handelingen 10:34-35).

Zo ontmoet Petrus dan Cornelius en zijn gezin. Cornelius is een centurio, een hoofdman in het Romeinse leger. Hij maakt in feite deel uit van de bezettingsmacht in Israël. Maar de reputatie van Cornelius laat ook een ander verhaal zien. Hij heeft zich verdiept in de God van Israël, en hij heeft geleerd om te luisteren. Hij bidt veel, en hij geeft veel van zijn rijkdom weg. En zo komen we eigenlijk het werk van de Heilige Geest op het spoor. Petrus vertelt aan Cornelius en zijn familie in een notendop het evangelie van Jezus; dan daalt de Geest op hen allen neer. Cornelius en iedereen die daar aanwezig was, worden gedoopt in de naam van Jezus Christus. Paulus zit bij Cornelis aan tafel.

Nu Petrus zich daarvoor moet verantwoorden, is zijn vraag aan hen die hem daarop aanspreken: hoe had ik God kunnen tégenhouden? Petrus is – begrijpen we dan – een lange weg gegaan. Petrus is degene die vol geloofsvuur betrokken was bij het verhaal van God en mensen: althans dat meende hij zelf. En hij meende daar goed aan te doen, en zo zou dat vast ook wel gezien worden. Maar er zou geen haan naar gekraaid hebben als hij niet Jézus was tegengekomen. Hij kiest opnieuw vol overgave voor Jezus, maar hij laat het volkomen afweten als het er echt op aan komt. We kennen allemaal wel zijn verraad bij de arrestatie van Jezus. Maar het begon al eerder. Petrus wil er bijvoorbeeld eerst niets van weten, als Jezus zegt dat hij gedood zal worden (Marcus 8:32,33). Wanneer hij Jezus wil terechtwijzen als deze spreekt over zijn komende lijden, dan is Petrus precies op dat moment bezig om God tegen te houden. Later zal hij ervoor kiezen om een grens – een barrière – tussen Jezus en hemzelf op te trekken: “ik ken hem niet”.

Maar nu, na Pasen, heeft hij geleerd om anders te kiezen; om het verhaal van God met de mensen die Hij verkiest, niet tegen te houden. Petrus heeft geleerd om risico’s te nemen, om zijn nek uit te steken, om er te zijn voor iedereen die op zijn pad komt. Om elk mens te zien in een bezield zinsverband. Petrus leert dat God sterker is, en anders, dan onze gewoontes en bezwaren en principes. Die kleine menselijke geest met z’n besognes over hoe het eigenlijk allemaal hoort, wordt doorkruist door Gods Geest. Als het aankomt op onze bevrijding van die kleine geest die mensen indeelt en zo verdeelt, leert Petrus ons van de Geest van de bevrijding.