Zingen als zonde

Ik moet deze dagen steeds denken aan wat er in Psalm 69: 10 staat: “De harstocht voor uw huis heeft mij verteerd, de smaad van wie u smaadt, is op mij neergekomen.”

Onlangs schreef Axel Wicke, predikant in Den Haag, dat het eigenzinnig vasthouden aan het zingen door kerkelijke gemeenten ondanks alle klemmende adviezen, en met een beroep op de scheiding van kerk en staat, tot een voorspelbare PR-ramp heeft geleid. ‘De kerk’ komt tijdens de coronacrisis weer in een buitengewoon negatief daglicht te staan. Kerken die zich aan de adviezen niets gelegen laten liggen, laden de verdenking op zich het leven van kwetsbare mensen te minachten, lak te hebben aan de enorme inspanning die gezond­heids­­werkers moeten leveren, en dit alleen maar te doen vanwege een zuiver egoïstisch motief. Met een beroep op een grondwettelijke bepaling die niets met de volksgezondheid te maken heeft, zou men gelegitimeerd zijn om straffeloos te kunnen zingen in de kerk. Ondanks alle uitbraken met dodelijke afloop die er steeds in en rond die kerkelijke gemeenten waren en nog zijn. Gelukkig zijn het maar enkele kerken die zich aan dit gedrag schuldig maken, maar ‘de kerk’ als maatschappelijke sector staat er weer gekleurd op. De smaad die over Gods huis wordt afgeroepen, wordt door bepaalde gelovigen zelf opgeroepen.

Onlangs bleek ook uit onderzoek van de Stichting Kerkbalans onder 3000 kerkgangers dat het niet kunnen zingen als grootste gemis wordt gevoeld in coronatijd. Dat snapt iedereen natuurlijk wel. Zingen is fijn, en het is fijn dat je als hedendaags mens – buiten coronatijd – in de kerk nog zomaar een keer in de week kan zingen. Het voelt als een blij-makend element van de kerkgang dat je ook in dankbaar­heid aan God, aan Hem weer wilt wijden. Jammer dat dat niet meer kan; het is niet anders. Maar het was uiteraard sowieso niet dé reden om naar de kerk te komen. Als je de redenering omdraait wordt het argument zelfs vals: het is zeker niet zo dat God van ons verlangt om door ruiten en riemen persé te zingen! Zeker niet als de lucht uit onze longen andere mensen in gevaar kan bren­gen. Het gaat God om heel andere dingen. Dat horen we in de kerk toch ondertussen goed te weten.

God zegt: “Bespaar mij het geluid van jullie liederen; de klank van jullie harpen wil ik niet horen. Laat liever het recht stromen als water, en de gerechtigheid als een altijd voortvloeiende beek.” (Amos 5: 23-24). God zit niet te wachten op vrome praat of vleiend gezang. Als je in Gods huis komt word je stil en leer je te luisteren naar wat God van je vraagt in je leven en werken. Jezus zegt: “Niet iedereen die “Heer, Heer” tegen mij zegt, zal het koninkrijk van de hemel binnengaan, alleen wie handelt naar de wil van mijn hemelse Vader.” (Matteüs 7: 21). En Jakobus schrijft in zijn brief (1: 26,27): “Wie meent dat hij God dient, terwijl hij zijn tong niet kan beteugelen, zit op een dwaalspoor, en heel zijn godsdienst is vergeefse moeite. Voor God, de Vader, is alleen dit reine, zuivere godsdienst: weduwen en wezen bijstaan in hun nood, en je in acht nemen voor de wereld en onberispelijk blijven.”

‘In de wereld onberispelijk blijven’ lijkt mij juist in coronatijd de gelovige prioriteit. Als een kerk het signaal afgeeft dat zijn ‘belang’ alleen gaat over het beschermen van een bedenkelijk privilege, is die kerk moreel failliet. Het doet denken aan die andere discussie waarin ‘de kerk’ in de algemene beeldvorming alleen gekend wordt als anti-homo-beweging, waarin het egocentrisch beschermen van het privilege om anderen het leven zuur te maken, vooropstaat. Terwijl we weten dat Jezus zelf met geen enkel woord rept over homoseksualiteit. Zeker, de kerk heeft het ernaar gemaakt dat ze sterk aan geloofwaardigheid heeft ingeboet. Helaas. Maar weet dan: God wijst dit soort navel­staar­derij resoluut af. Gelukkig is er nog altijd de verwachting dat kerken een ander gezicht kunnen laten zien: humaan, zorgzaam, met zelfopof­fering rekening houdend met anderen. We houden de lofzang aan deze bijzondere God gaande door als eerste te stoppen met zingen als het gevaarlijk is, èn door de zorg voor de minste onder de mensen (Matteüs 25: 40) hoog te houden. In deze corona­tijd moeten we, lijkt me, dan in eerste instantie denken aan de weduwen en wezen in, bijvoorbeeld, de vluchte­lingenkampen rond de Middellandse Zee, of aan het aandringen op een mondiaal beschikbaar stellen van voldoende vaccins voor mensen die niet kapitaalkrachtig zijn. Dan jubelt het in de hemel.

ds. Anne Kooi